18 juni 2014:
“Maak uch nit zo druk, ich don uch nieks!”
Met een oorverdovend gepiep wordt ik om precies 05.00 uur uit mijn slaap gewekt. Doorgaans hoeft de wekker niet af te gaan als ik vroeg op moet, maar blijkbaar ben ik nog erg moe en heb ik een ‘ontwakingshulp’ nodig. Hierdoor stap ik mijn bed uit met wat lichte hoofdpijn en wat slaperige ogen. Na een klein ontbijtje sluit ik de voordeur achter me, op weg voor de lange treinreis van Landgraaf naar station Winsum in Groningen.
De stroeve start van de dag maakt mijn motivatie, om er een mooie wandeldag van te maken, er echter niet minder om. Ik heb er zin in en zie uit naar een voor mij nog onontdekt stukje Nederland. De heenreis verloopt vlotjes, de treinen rijden netjes op tijd en ook nu worden de reizigers getrakteerd op gastvrij NS-personeel, die hun omroepjes en servicerondjes weer prima voor elkaar hebben. Het valt mij wel op dat het een stuk rustiger in de treinen is dan de vorige keer. Daar waar ik eerst geconfronteerd werd met ‘druk werkend Nederland’ zie ik nu een ‘gemoedelijk en ontspannen werkvolkje’ aan mij voorbijgaan. Misschien is het wel allemaal schone schijn, en zit iedereen al met de gedachten bij de voetbalwedstrijd van Nederland tegen Australië, later op de dag. Ik zal die wedstrijd in ieder geval niet zien, want ik kom pas thuis op het moment dat het laatste fluitsignaal klinkt.
Bij het naderen van Groningen slaat langzaam het weer om. Vanachter het treinraam zie ik hoe donkere wolken zich samen beginnen te pakken. Vreemd genoeg maak ik mij daar geen zorgen over. Ik ben goed voorbereid op een mogelijk regenbuitje. “Een echte wandelaar schrikt niet terug voor wat nattigheid.”; zo spreek ik mijzelf moed in. Mijn optimisme wordt extra kracht bijgezet door het liedje ‘Happy Trumpetter’ van Bert Kaempfert wat door mijn oortelefoon galmt. Ik wordt er helemaal blij van.
Om 10.37 uur, precies op tijd, stap ik in Winsum uit de trein, die ik al wegrijdende nog even nakijk. Ik kijk wat rond op het kleine stationspleintje, maak een foto en stel mijn GPS in voor de aanlooproute. Echt nodig is dat niet, want ik weet immers waar ik de vorige keer ben gestopt. Het is blijkbaar toch iets ‘menseigens’ om overal controle op te hebben. Ik ben wat dat betreft niet anders, sterker nog, ik ben daarin soms een ‘pietje precies’. Al snel sta ik aan het startpunt van de etappe, stel mijn GPS opnieuw in voor de route en vervolg mijn schreden op het échte Pieterpad. Vlak voor een hekje, waar je overheen moet klimmen, voel ik enkele druppels regen vallen. Ik trek mijn regenjas aan en wil mijn pet opzetten. Die is echter nergens meer te vinden. Ik realiseer me dat ik die in de Arrivatrein naast de rugzak heb neergelegd. Ja, ik ben hem vergeten. “Dat is pet.”; lach ik wat schamper, en zie daar wel de humor van in. Gelukkig heb ik wel de paraplu nog in mijn rugzak zitten..
De eerste kilometers lopen niet helemaal soepel. Eerst de regen, de pet weg, dan weer een veter los en een sok die verdraait zit en weer rechtgetrokken moet worden, zorgen ervoor dat ik in het begin niet lekker in het wandelritme kom waar ik aan gewend ben. Maar ik ken dat gevoel wel en weet dat dit snel overgaat naarmate de kilometers verstrijken. Ik krijg verrassend genoeg daarbij wat hulp van wat vriendelijk enthousiast fietsende ‘Grunningers’ die ik tegenkom. Met wat tussenposen een stuk vijf meen ik. Bij het langsfietsen zeggen ze allemaal; “Mojn.” Ik vind het wel grappig en laat op het Limburgs weten waar ik vandaan kom; “Murjen.” Het klinkt bijna hetzelfde als je het uitspreekt. Probeer het maar. Maar raar maar waar, ik kom hiermee wel in mijn wandelritme. Het weer verbetert zich en, nadat ik ‘m eerst tegen heb, heb ik de wind opeens in m’n rug. Na het passeren van een dijk zie ik voor mij, ergens heel ver weg, de Martinitoren van Groningen voor me opduiken. De tripcomputer geeft aan dat ik nog 14,5 km te gaan heb.
Zo ‘dartel’ ik door het Groningse landschap. In de buurt van een weiland krijsen een stel kievitten mij om de oren. Ze willen mij natuurlijk op een dwaalspoor zetten, zodat ik niet bij hun nesten kan komen. Hardop roep ik hen toe; “Maak uch nit zo druk, ich don uch nieks!” Het resultaat is dat de kievitten nog harder beginnen te krijsen. Ik heb ze duidelijk niet kunnen geruststellen. Uiteindelijk verdwijnen ze en kom ik terecht temidden van een kudde koeien. Op het waarschuwingsbord bij het betreden van het weiland staat nog; “Pas op, Stier!” Eigenlijk vreemd denk ik bij mezelf, de enige stier die ik kan ontdekken ben ikzelf. De rest zijn allemaal Berta’s, Klara’s en Sara’s…… Ik moet plotseling lachen bij de gedachte dat ik hen hetzelfde toe zou spreken als de kievitten; “Maak uch nit druk, ich don uch nieks!”
Langs het ‘van Starkenborghkanaal’ kom ik voor een ophaalbrug te staan. Een klein plezierjacht moet passeren. Aan de vlag te zien zijn het Duitsers. En ja hoor, dat blijkt als de oudere man en vrouw mij vanaf het water toeroepen; “Morjen.” In het besef dat het al middag is groet ik hen terug met “Hallo”; en zwaai hen even toe. Als dank krijg ik twee vriendelijk zwaaiende armen terug.
Eenmaal in de stad Groningen doorkruis ik het ‘Noorderplantsoen’. Een prachtig mooi aangelegd stadspark met vijvers, fonteinen, zitjes, grasvelden, bloembakken en prachtige bomen. Een fraai leefgebied voor eenden, zwanen en allerlei andere soorten vogels. Het plantsoen is drukbezocht met mensen die er blijkbaar hun pauze doorbrengen, maar ook trimmers, verliefde paartjes en mensen die op het gras rustig met elkaar zitten te praten zijn er te zien. Het maakt in mij een gevoel van ontspanning los en de woorden; “Maak dich nit ummer zo druk, um nieks!”
De laatste paar honderd meter richting het station passeer ik nóg twee ophaalbruggen, waar ik wederom voor moet stoppen. Ja hoor, alweer diezelfde Duitsers! Langs een kade van de oude stad loop ik verder en passeer een bank met prullenbak. “Moet het dan áltijd zó zijn? Wat bezield mensen om iets zó achter te laten?”; vraag ik mij af. Ik betrap mij erop dat ik boos wordt en bedenk; “Is dit nu de manier waarop wij als mensen met elkaar wensen om te gaan?”; en ik besluit die gedachte met de woorden “Zó zal het in ieder geval níet bedoeld zijn!”
Ik loop maar snel verder en probeer die gedachten los te laten. Om 14.45 uur kom ik aan bij station Groningen. Ik maak wat afsluitende foto’s, check alvast in en zorg voor een drankje gedurende de thuisreis. Koop snel een ‘klein frietje met’ en zoek de trein van 15.16 uur op richting Utrecht. Ik plof achterover in een eerste klas stoel en doe m’n schoenen uit. Een heerlijk ‘vakantiegevoel’ maakt zich van mij meester, al helemaal in het besef dat ik de eerstkomende drie weken niet hoef te werken. Vanuit m’n luie stoel zie ik onderweg op de stations allemaal oranjekleurige mensen, die op weg zijn naar een of ander groot videoscherm. Zij gaan ‘Oranje’ toejuichen in de wedstrijd tegen Australië. Ik juich echter van ‘binnen’, omdat ik opnieuw een onontdekt stukje Nederland heb mogen ontdekken.