03/26 Groningen - Zuidlaren (21,1 km)

01 juli 2014:

"Het enige wat ik uit kan brengen is,… ‘wauw!”

Bij het openen van de gordijnen om 06.00 uur wordt ik verrast met een strak blauwe lucht en een enthousiast opkomende zon. Alsof ze beiden willen zeggen; “Kijk eens Ad, welk een mooie dag wij voor jou in petto hebben.” Het gevoel van een bevoorrecht mens stroomt in me naar boven en ik kijk uit naar de twee aaneengesloten dagen Pieterpad die voor me liggen. Na het nuttigen van het ontbijt sla ik mijn rugzak over de schouders en trek de voordeur achter me dicht op weg naar het station in Landgraaf. De Euregiobahn is gründlich op z’n ‘Deutsch’ op tijd. In Heerlen begroet ik enkele collega’s en vertrek, in een redelijk drukke trein, om 07.14 uur richting ’t noorden.

De zon beheerst het landschap dat voorbijschiet en al snel verzand ik in gedachten, turend naar de verschijnselen van moeder natuur. De vijvers, die ik al wel vaker heb gezien vanuit de trein, lijken mooier dan anders. Het water schittert en lacht je als het ware toe. Heel even zie ik tussen wat rietstruiken door een reiger, die in alle rust in het water staat te wachten op een prooi. “Je zal maar zó moeten ontbijten.;” denk ik nog. Een weiland met grazende koeien maken het typisch Nederlandse landschap compleet. Langs een bosrand snelt plotseling een buizerd naar beneden op weg naar zíjn ‘ontbijt’. Het plaatje van zon, water, groen en dieren geven mij een beeld als reis ik door een prachtige ‘Tuin’. “Is het niet fantastisch, het land waarin wij met z’n allen vertoeven simpelweg in dankbaarheid te aanvaardden alszijnde een geschenk?”; is de gedachte die in mij opkomt.

Op dat moment treedt de conducteur de coupé binnen voor een service -en controlerondje. Ik ken de conducteur goed, want naast collega’s zijn we ook nog bevriend met elkaar. In een kort gesprekje stellen we samen vast dat het een schitterende dag is. “Je krijgt wat je verdient.”; spreekt hij me toe. “Laten we elkaar daar maar de hand op geven.”; zo laat ik hem weten. Zijn woorden; “Je krijgt wat je verdient.”, roepen weer nieuwe gedachten op. Je hebt iets verdient en daarom krijg je iets. Als dat zo is, dan krijg je dat iets van ‘iemand’. Of krijg je iets per toeval? Als je per toeval iets krijgt, dan is dat niet omdat je iets verdient hebt, want als je iets krijgt, dan vindt die ander (de schenker) het waard jou iets te geven? En als ik iets krijg van iemand, dan zeg ik; “Dank je wel.” Dat zeg je niet als je per toeval iets ontvangt. Dan is dat al snel iets vanzelfsprekends en ervaar je geen dankbaarheid. Al mijmerende glijdt ‘de tuin’ aan mij voorbij, en mijn besluit ligt vast; “Ik aanvaard ‘De Tuin’ in dankbaarheid van de Gever.”

Na de overstappen in Utrecht en Zwolle kom ik, mooi op tijd, om 11.14 uur aan op station Groningen. Nog wat beduusd van al m’n mijmeringen bemerk ik dat ik terecht ben gekomen in een drukke en jachtige stad die ‘de rust niet kan vatten’. Een beetje onbewust heeft dat ook uitwerking op mijzelf en zelfs mijn gps. Na wat gepruts aan mijn spullen en geklungel met de gps kan een halfuurtje na aankomst in Groningen de pas erin. Al snel loop ik langs het Noord-Willemskanaal, met fraaie woonboten en leuke visstekjes. Op het oog rustige tafereeltjes. Maar schijn bedriegt weleens. De drukte van de stad heeft ook hier duidelijk z’n uitwerking op de plaatselijke bevolking. De hele weg langs het kanaal krijg ik geen enkele groet terug op de ‘goede morgens’ die ik uitdeel. Jongeren op de fiets hebben alleen oog voor hun smartphone en ouderen kijken niet op of om. “Wat een vreemd gedrag.”; fluister ik mijzelf toe. “Het grote Groningen, waar iedereen met zichzelf bezig is.”; voeg ik er nog aan toe, in het besef dat het in veel steden, ja zelfs dorpen, niet anders is.

De rumoerigheid van de stad druist op de achtergrond nog wat door als ik de eerste buitengebieden betreedt. Het echte wandelgevoel begint nu pas op te borrelen en ik mag meteen getuige zijn van een geweldig tafereel langs de vijvers van Wolddeelen/Sassenhein. Hoog op een stel palen torent een ooievaarsnest met jongen boven het groene gras uit. De grootste ooievaar staat op de rand van het nest, klaar om uit te vliegen. Als je ooit in de gelegenheid komt zoiets te zien, neem je dan de tijd dat schouwspel in je op te nemen. Met majestieuze vleugelklappen stijgt de ooievaar op uit z’n nest. Het enige wat ik uit kan brengen is,… ‘wauw!” Ik maak mijn eerste supertelefoto’s van het nest en vervolg mijn weg. Er ontpopt zich stilaan een heerlijk landschap van landerijen, vergezichten, dorpjes, watertjes en… raar maar waar, hele vriendelijke mensen opeens. De steeds stiller wordende omgeving heeft hier duidelijk uitwerking op de mensen. Ondanks dat je het ‘ruisen’ van de stad nog hoort, na zo’n 4 km, brengt de landelijke rust een ander gemoed naar boven bij de mensen, maar ook bij mijzelf. Ik heb zowaar het eerste praatje van de dag met twee mensen die ook getuige zijn geweest van het ooiveraars schouwspel.

Voorbij het plaatsje Glimmen kom ik via een steile trap terecht op de ijzeren spoorbrug bij het grote rangeerterrein van Onnen. Vanaf de brug heb je een fraai uitzicht over de rangeersporen, waar oude mat’64 treinstellen staan opgesteld. Ik krijg eventjes weer wat oude rangeerkriebels en bedenk dat mijn rangeerperiode bij de NS de mooiste periode is geweest tot nog toe. Ik krijg zelfs even een gevoel van heimwee naar die periode. Onder m’n voeten glijdt op dat moment een intercity met IC3 materieel onder mij door, op weg naar die drukke stad.

Pas na twee uur en drie kwartier wandelen verstomt het geluid van die drukke stad in de verte. Bij het kleine heidegebiedje van Appelbergen wordt het echt stil en kan ik op een bankje genieten van een broodje kaas en mijn eerste kop koffie uit de thermoskan. De gedachte komt in me naar boven; “Wat is stilte toch mooi.” Hierna volgen de onverharde paden zich snel op. Het echte ‘natuurgevoel’ maak zich van mij meester, en ik besef dat ik tijd genoeg heb om op mijn overnachtingsadres aan te komen. Als vanzelf gaat mijn wandeltempo hierdoor iets omlaag en probeer ik al het natuurschoon volledig in mij op te ‘snuiven’. Ik maak vaker dan normaal korte stops voor wat foto’s en een kijkje links en rechts. Het heeft iets prettigs, vooral iets ontspannends. “Misschien ben ik er ook wel aan toe.”; spreek ik mijzelf vermanend toe.

De ontspanning maakt in de buurt van het plaatsje Midlaren alweer plaats voor een volgend bezinningsmoment. Via een klein ouderwets wegwijzerbordje kom ik bij het meest noordelijke hunebed van de provincie Drenthe. Via een smal paadje, in een klein bosje naast een heel oud klein boerderijtje liggen de dikke opgestapelde keien, wat de laatste rustplaats is van mensen in de oudheid. Tegenwoordig hebben de hunebedden een toeristisch karakter gekregen. “Wat zouden die mensen van toen daarvan gevonden hebben?”; vraag ik mij opeens af. Ik laat die vraag open, maar stel me voor hoe zo’n begrafenis in de prehistorie zou zijn geweest. Ik stel me voor dat het iets heel plechtigs geweest moet zijn, waarom zou je anders zo’n moeite doen om van die gigantische stenen opeen te stapelen voor de overledenen. Hunebedden zijn een soort familiegraven. Hieruit spreekt respect, maar ook liefde om overleden dierbaren zeg maar ‘samen’ te houden. Daaruit spreekt weer dat er, ook in die prehistorische tijd, veel saamhorigheid en verbondenheid met elkaar geweest moet zijn. En ik wordt stil bij de gedachten aan het verdriet dat ook de prehistorische mens, de door ons omschreven homo sapiens, hebben gekend, bij het overlijden van hun medemensen. Ik bespeur een stukje boosheid in mij opkomen bij het idee dat deze homo sapiens door ons vaak wordt afgeschilderd als een wreed en wild wezen, waarbij het recht van de sterkste overwint. Misschien zijn het wel vreemde gedachten over onze ‘voorlopers’, maar door het bezoek aan dit hunebed mag ik zien dat ‘mens zijn’ niet iets is van alleen vandaag de dag, maar wat er al is van oudsher en dat wij mensen heel bijzonder zijn.

Langs de randen van Midlaren zie ik de kerktoren van Zuidlaren in beeld komen. Vanaf het centrum zoek ik het overnachtingsadres op wat ik snel heb gevonden. Het ‘B&B Zuidlaren’ is een prima adres om op doortocht te overnachten. Ik krijg van de huiseigenaar een gastvrij ontvangst met koffie en een koekje en een korte rondleiding naar mijn kamer waar ik veel privacy mag genieten. Op mijn kamer heb ik bovendien TV, zodat ik ’s avond toch nog iets van het WK-voetbal kan zien. Ik maak mij op voor een ontspannen avondje Zuidlaren, maar maak eerst nog een klein rondje door het dorp.

Zuidlaren is vooral bekend vanwege dat ene liedje, ‘Berend Botje ging uit varen,…’. In het dorp moet ergens een beeldje staan van Berend Botje. De huiseigenaar heeft me uitgelegd hoe ik er kan komen. Nu zal iedereen wel een voorstelling hebben van hoe Berend Botje eruit moet hebben gezien. Als kind had ik altijd een soort beertje in een bootje voor ogen dat al peddelend de zee op ging en uiteindelijk via rechte en kromme wegen in Amerika uitkomt. Ik heb nu de kans de waarheid over Berend Botje te ontdekken. Ik kan voorgoed het beeld dat ik als kind had van Berend Botje overboord gooien. Het is géén beertje in een bootje. Het is Lodewijk van Heiden, een zeevaarder die leefde van 1773 tot 1850. Hij werd op z’n negende cadet bij de Hollandse zeemacht. In 1795 was hij Luitenant ter Zee en voer hij met Koning Willem V naar Engeland. Hij werd gevangen genomen. Maar na zijn vrijlating vertrok hij, zo wil het liedje ons doen geloven, naar Amerika. Maar Berend Botje vertrok niet naar Amerika, maar naar Rusland, Estland. Daar werd hij opperbevelhebber van de tsaristische vloot, waarmee hij vele zeeslagen won. In Griekenland geldt hij als een held, omdat hij in 1826 de turken versloeg bij Navarino. In Athene is zelfs een straat naar hem vernoemd. Mijn kinderlijke beeld van Berend Botje kan dus naar het rijk der fabelen. Na een eenvoudige maaltijd neem ik een heerlijk warme douche. Ik hijs mijzelf in mijn vrijetijdspak en leg mijn beentjes uitgestrekt op het bed. In afwachting van de twee WK-voetbalwedstrijden besluit ik dankbaar deze dag.

 

volgende etappe >>