Etappe 06/27: Susteren - Weert (42,4 km)

24 maart 2015

“…. woorden die mij diep van binnen stil maken….”

Wie kent niet het bekende gezegde; “Het bloed kruipt waar het niet kan gaan.” En soms kan het wél. Daar waar ik nog had willen wachten met deze wandeletappe, is het verlangen in mijn bloed gekropen om persé vandaag deze langste etappe van mijn Pelgrimspad te lopen. De kriebels zijn niet te stoppen en ik besluit daags tevoren om mij te storten op de 42,4 km lange afstand tussen Susteren en Weert. Als ik ’s ochtends om 05.00 uur naast m’n bed stap overvalt mij het besef dat ik al een aantal dagen met mijn gedachten bezig ben met het woordje ‘afstand’. De vele synoniemen van het woordje schieten weer even door m’n hoofd. Hierdoor ontstaan er bij mij vele nieuwe inzichten over een woordje waar we soms zo gemakkelijk aan voorbijgaan. Maar ‘afstand’ of ‘afstanden’ hebben in letterlijke, maar zeker ook in figuurlijke zin, grote invloed op het leven van een mens. Ik neem het woordje ‘afstand’ daarom mee op de ‘langste afstand’ van mijn wandelpelgrimage.

Het is 06.08 uur als de eerste trein vanuit Landgraaf vertrekt naar Heerlen. Precies twee minuten te laat, waardoor ik al meteen mijn eerste aansluiting op de intercity naar Sittard dreig mis te lopen. Attente collega’s op het perron in Heerlen weten mijn eerste teleurstelling van de dag te voorkomen. Opgelucht neem ik plaats in een eerste klasse stoel en sluit mijn ogen voor een kort dutje tot in Sittard. In dat korte moment sluimer ik wat weg in de gedachte dat je geen lange trajecten nodig hebt om in de problemen te komen. Soms ben je maar kort met iets bezig of de eerste obstakels dienen zich al aan. In mijn ‘dromerige sferen’ bedenk ik daarbij dat de obstakels vaak genoeg door ‘derden’ worden veroorzaakt. Ik stel mij voor dat het voor velen een gevoel van onmacht kan geven, te weten dat de obstakels op jou weg door anderen zijn neergelegd. Het verontrust mij als ik besef dat dit ook gebeurt binnen vriendschappelijke en zelfs familiaire relaties. Als het tot mij doordringt dat deze obstakels ‘verwijdering’ tussen mensen tot gevolg kunnen hebben klinkt de omroep; “Dames en Heren, station Sittard.”

Ik stap over op het ‘dubbeldeks-stoppertje’ en maak om 06.42 uur mijn eerste ‘selfie’ op het station van Susteren. Drie minuten later zet ik mijn eerste schreden door de straten van een grijzig dorp. Via een fietstunneltje wandel ik langs de eerste akkers, die nog in de mist zijn gehuld. Tussen de eerste bloesems door hult de kerk van ‘Dieteren’ zich in de aanstaande schoonheid van de lente. Na de oversteek van het ‘Julianakanaal’ verlaat ik via een mooie veldweg het plaatsje ‘Roosteren’. Door ‘feeërieke’ weilanden zet ik koers richting het Belgische ‘Maaseik’. Als ik de brug over ‘De Maas’ passeer valt het mij op dat er maar weinig ‘afstand’ voor nodig is om ‘de mooie dingen in je leven te zien’. ‘Als het maar ver weg is en vreemd en nieuw en onbekend, dan is het mooi en goed.’; zijn de veronderstellingen die veel mensen zichzelf aanpraten, als het gaat om nieuwe dingen, zoals landen of gebieden, te ontdekken. “Kijk eens wat vaker in de spiegel, naast je eigen deur.”; is de slogan die ik daarbij ter plekke bedenk.

En naast de deur, die ‘België’ heet, kijk ik uit over de rivier, en zie hoe de zon het landschap tussen twee verschillende werelden omtovert in ‘één geheel’. En dat is precies zoals ‘De Tuin’ is bedoeld. In díe Tuin zijn geen grenzen, en is er geen afstand tussen jou en mij. Dat brengt mij bij de gedachte dat de afstanden die er tegenwoordig tussen mensen zijn, gecreeërd zijn door de mens zelf. In plaats van dát te erkennen proberen we vanalles te bedenken, om de oorzaak van onze verwijderende afstanden en onze obstakels bij die ander neer te leggen. “Wij mensen zijn en blijven toch een egoïstisch wezentje.”; is de conclusie die ik daarbij trek. Als ik het plaatsje ‘Aldeneik’ bereik leert het statige kerkgebouw mij dat we juist onze onderlinge obstakels ‘samen’ moeten proberen te verwijderen, en de ‘verwijderingen’ moeten proberen om te buigen in ‘toenadering’. Als ik daar dieper over nadenk stel ik vast dat dat laatste bij mijzelf soms veel moeite kost. Vooral het ontbreken van de nodige ‘moed’ is vaak de oorzaak dat de toenadering naar de ander uitblijft.

Langs de oevers van de Maas bereik ik het plaatsje ‘Ophoven’ waar ik al snel de jachthaven passeer van ‘De Spaanjerd’. Door de zon glinsteren de privéboten contrastrijk af tegen de blauwe lucht. Voorbij de zogeheten ‘Witbeek’ wandel ik ‘Geistingen’ binnen, dat ook wel bekend staat als het ‘Rozendorp’. Ik verlaat Geistingen voorbij een soort open kapel met een wegkruis met een beeltenis van de gekruisigde Jezus. Ik sta er even stil in het besef dat Hij de ‘kloof’, de afstand tussen mij en ‘De Tuinman’, volledig heeft gedicht. In gedachten spreek ik mijn dankbaarheid uit voor de genade die mij hiermee ten deel is gevallen. In de verte zie ik hoe de Maas tussen de akkers door stroomt en wandel ikzelf over een veldweg tussen de weilanden door in de richting van ‘Kessenich’. Een groep rustende witte zwanen geven het landschap dat kleine extra tintje, waarmee ik mij een bevoorrecht mens voel.

Het kasseienstraatje in ‘Kessenich’ doet mij een beetje denken aan de wielerklassieker ‘De Ronde van Vlaanderen’. In gedachten doemt de ‘Muur van Geraardsbergen’ voor me op en zie ik in mijn fantasie hoe ‘Lars Boom’ zijn beslissende demarrage plaatst. “Wat een paar kasseien met iemand kunnen doen.”; is de gedachte die mij overvalt. Ik kniel bij het beeld van een zegenende Jezus, en voorwaar zo voel ik mij ook. Via een tweede straatje met gladgestreken kasseien verlaat ik het kleine Kessenich en zet koers naar het Nederlandse ‘Witte Stadje’, zoals ‘Thorn’ in de volksmond wordt genoemd. Als ik de grenspaal passeer duikt de nostalgische kerktoren van Thorn al voor me op. Ik passeer opnieuw een wegkruis als de eerste typische contouren van het ‘Witte Stadje’ zich aandienen.

Al snel sta ik op de brug waarover de ‘Brigade Piron’ op 25 september 1944, als eerste bevrijders van Thorn, het ‘Witte Stadje’ binnentrokken. Het korte bruggetje staat in schril contrast met de lange afstand die deze bevrijders hebben moeten overbruggen, om ‘onze bevrijding’ tot stand te brengen. Het overvalt mij een beetje dat ik telkens weer geraakt ben door de monumenten die ik onderweg tegenkom, ter ere van onze bevrijders. “Waarom ook niet? Het is ook niet zomaar vanzelfsprekend.”; ben ik resoluut in mijn opvatting. ‘Thorn’ opent zich voor mij onder een inmiddels strak blauwe lucht. De prachtige witte boog bezorgt mij een memorabel uitzicht op de ‘vierhoekige kerktoren’. Hoewel de terrasjes open zijn besluit ik mijn wandeling niet te onderbreken voor een zonovergoten ‘pitstop’ in een luie terrasstoel. Ik heb immers nog zo’n twintig kilometer te gaan. Ik slinger mij een weg door de witte straatjes en laat over een zanderige veldweg het mooie ‘Thorn’ achter me.

Achter m’n rug verdwijnt de statige kerktoren uit het zicht en vervolg ik mijn weg langs de natuurrijke ‘Itterbeek’. Een smalle ‘holle weg’ met dassenburcht brengt mij aan de rand van ‘Ittervoort’. Opnieuw sta ik oog in oog met een fraai kerkgebouw. “Wat is het toch vreselijk jammer dat veel van deze mooie historie verloren dreigt te gaan.”; zijn de gedachten die in me opkomen, als ik besef dat veel mensen ‘afstand’ hebben genomen van ‘de kerk’. En ik begin te mijmeren; “Waardoor is die afstand tussen de kerk en de mensen ontstaan? Hoe kan het dat er verwijdering is, juist daar waar je toenadering zou verwachten?” Plotseling dwarrelt een traan uit een van mijn ooghoeken, als ik mij de woorden uit de Bijbel herinner waar Jezus de mensen uit de tempel verjaagt. De reden was dat de mensen van de tempel een ‘rovershol’ hadden gemaakt en er in feite alleen maar bezig waren voor zichzelf. “Mijn huis!”; zo riep Jezus; “is een gebedshuis. Een huis waar je rust en vrede met elkaar hebt. Waar je elkaar troost en bemoedigd. Waar je elkaar helpt en steunt. Waar je vriendschap hebt en lief en leed met elkaar deelt.” Vanaf mijn kin valt die ene traan op de stoep voor mij, en ik ben verdrietig dat er mensen zijn die van God iets gemaakt hebben wat Hij niet is.

Met een wat gebogen hoofd vervolg ik mijn wandeling en krijg pas na een paar kilometertjes weer oog voor het mooie landschap. Door het ‘Dal van de Itterbeek’ bereik ik de grens van het buurtschap ‘Hunsel’. Ook hier wordt het uitzicht op het dorp gedomineerd door een prachtig kerkgebouw. Even ontstaat er weer een glimlach op m’n gezicht als ik zie dat de kapel naast de kerk open is. “Heerlijk, toch nog ergens een plekje waar je ‘toenadering’ kunt vinden tot de ‘Tuinman.”;  zijn mijn geruststellende gedachten. Ik steek de ‘Uffelse Beek’ over en wordt bij het verlaten van Hunsel opnieuw geconfronteerd met de sporen van de Tweede Wereldoorlog. Zeven jonge soldaten van het 514e squadron gaven op 21 juli 1944 hun leven voor onze vrijheid. De tekst onderaan het monument spreken boekdelen, over de idealen die deze jonge mannen bezielden om onze vrijheid te realiseren. ‘For Our Today They Gave Their Tomorrow’. Het zijn de woorden die mij diep van binnen stil maken, en een diep respect losmaken voor de moed van deze jonge mensen.

Enkele lange rechte veldwegen en zandpaden brengen mij bij het plaatsje ‘Ell’. Langs de randen van het buurtschap wandel ik het natuurgebied binnen van ‘De Krang’. Op een verlaten zitbank, temidden van de bomen,  neem ik een korte pauze en doe mij tegoed aan thee en een krentenbolletje. De rust en de stilte zijn een verademing. Ik vervolg mijn pad over prachtige bospaden en verwonder mij over het vele gevogelte rondom de vijvers die ik passeer. Maar opnieuw verwonder ik mij ook weer over het zwerfvuil dat mileuvandalen hebben achtergelaten in ‘de Tuin’. “Zo is er van toenadering natuurlijk geen sprake.”; zo spreek ik in stilte dit ‘gespuis’ bestraffend toe. Iets verderop wordt hard gewerkt aan het zogeheten ‘Witte Goud’. Ik verheug mij nu al als ik weer aan het fornuis mag staan voor een heerlijke romige ‘Aspergesoep’ met warm stokbrood.

Met nog enkele ‘grassige’ paden te gaan en een paar mooie vergezichten over de akkers komt in de verte de grote kerktoren van ‘Weert’ in beeld. De langste wandelafstand van mijn Pelgrimspad zit er bijna op als ik opnieuw stilsta bij een monument ter ere van jonge mannen die hun leven lieten in hun strijd voor de vrijheid. Zeven jonge mannen van het 78e squadron Royal Air Force storten met hun Halifax Mk III op 23 september 1944 neer in de weilanden rondom ‘De Krang’ bij ‘Moesel’. De bloemen van een eerdere herdenking liggen er nog. Ik bereik de straten van de stad ‘Weert’ en wandel onder het spoorviaduct door om vervolgens linksaf het station op te zoeken. Nog even bewonder ik de grote kerktoren van Weert en stap om even na drie uur in de middag op het perron van station Weert.

Ik heb nog even tijd alvorens m’n treintje in de richting van Landgraaf aankomt. Ik voorzie mijzelf van een lekker pilsje en neem op het perron plaats op een zonnig bankje. Achterover leunend dringt het bericht tot me door van de verongelukte Airbus van ‘Germanwings’ in de Franse Alpen. Ik verzand in het schrille contrast van hen die hun leven lieten voor onze vrijheid, mensen die stierven voor een doel, en nu mensen die doelloos hun leven laten met nog vele doelen in het vooruitzicht. Doelen die zij nooit meer zullen bereiken. Het maakt mij enorm verdrietig en geven het slotstuk van mijn Pelgrimsdag een ‘zwart randje’. Zeker als mij later de ware toedracht van de ramp met de Airbus ter ore komt. Een daad van iemand die, om wat voor reden dan ook, een enorme ‘afstand’ en ‘verwijdering’ heeft opgebouwd naar zijn naaste omgeving en misschien wel de hele wereld. Een daad van iemand die, misschien wel enorme behoefte heeft gehad aan ‘toenadering’, door wie dan ook. En misschien is het wel een belangrijke les voor ons allen, dat we ernstig op zoek moeten om ‘toenadering’ te zoeken naar elkaar, in plaats van ons steeds verder van elkaar te ‘verwijderen’. Als we daartoe in staat zijn kunnen we misschien ooit een keer zeggen dat de slachtoffers van de Airbus van ‘Germanwings’ niet doelloos zijn gestorven.