Etappe 21/27: Weesp-Amsterdam CS (18,7 km)

17 september 2015

“Nederland, hoe is het met jou?”

De zoektocht naar mijn ‘Easy’ is nog niet afgerond, maar ik neem mij voor deze wandeletappe onbevangen in te gaan. Ik laat de korte wandeling, naar onze hoofdstad Amsterdam, gewoon over me heen komen en wil me laten verrassen met wat er allemaal op mijn pad komt. Ik ben vooral benieuwd wat het veelal stedelijke gebied mij laat zien en misschien ook wel leert. Om precies vijf uur in de vroege ochtend zet ik mijn voeten naast het bed. Ik slenter op m’n gemakje naar de badkamer voor de ‘kleine wasbeurt’. Even later zit ik beneden in de woonkamer aan m’n traditionele beschuitje met kaas en grote kop melk. “Wat is het leven toch goed.”; mompel ik tevreden voor me uit.

Het rondje ‘teletekst’ leert dat het vluchtelingenprobleem alleen maar groter en groter aan het worden is. De nieuwsberichten hebben nauwelijks meer oog voor de eigen Nederlandse problemen. Zelfs de ‘Algemene Beschouwingen’, aansluitend aan ‘Prinsjesdag’, staan hoofdzakelijk in het teken van de vluchteling. Daar waar de Nederlandse burger zich zorgen maakt over de toekomst van zijn eigen land, heeft politiek Nederland alleen maar oog voor problemen van ‘andere bodem’. We lopen het gevaar, door de vele buitenlandse bemoeienissen, de eigen problemen uit het oog te verliezen, zo is mijn stelling. Nog voordat ik m’n treinreis begin heb ik mijn onbevangenheid vervangen voor een vraagstuk over ‘eigen bodem’. Het roept de vraag in me op; “Nederland, hoe is het met jou?”

Met m’n rugzak gevuld met een extra regenjasje en paraplu vertrek ik om iets na zessen vanuit Landgraaf in de richting van Weesp. Dat de dagen korter worden is duidelijk te merken. Vanuit de trein kijk ik de nog donkere wereld in. Het voelt een beetje aan alsof heel Nederland gebukt gaat onder een duistere deken van onzekerheid en angst. Zijn dat al twee antwoorden op mijn vraag: ‘Nederland, hoe is het met jou?’ Want, is het niet zo dat heel veel mensen in Nederland in onzekerheid leven? En hoeveel mensen leven er met de nodige angst voor de toekomst of het leven zelf? “Of praten we ons dat zelf aan?”; vraag ik mij af, want zo slecht hebben we het nu ook weer niet in ons luxe wereldje? Op station Utrecht stap ik over op het ‘Sprintertje’ naar Weesp, waar ik even na negenen voet op het perron zet.

De donkere wereld maakt plaats voor regenachtig grijze luchten. M’n paraplu blijft echter in de rugzak als ik het historische centrum van Weesp binnenwandel. Via het pittoreske straatje ‘Achterom’ wandel ik voorbij de luxe plezierbootjes langs de grachten van ‘Smal Weesp’. “Hier gaat het best goed met me.”; hoor ik in gedachten dit mooie stukje Nederland tegen me zeggen. Vanaf de kades heb ik een bloemenrijk uitzicht langs de ‘Oude Gracht’, met op de achtergrond de ‘Van Houtenkerk’. Met de molen van ‘’t Haantje’ in zicht zet ik mijn schreden voort over het ‘Floris-V-Pad’. Even verderop passeer ik het haventje van ‘Aquamarin’. Bij ophaalbrug ‘De Uitkomst’ zie ik aan de overkant van de gracht een vreemde figuur op een bankje zitten. Als ik inzoom met mijn telelens zie ik hoe een soort Neanderthaler-achtige aap of mens over het water tuurt. Ik schiet in de lach bij de gedachten die we soms wel eens gekscherend uitspreken: ‘hadden ze ons maar wild gelaten’. Zou dat ‘De Uitkomst’ zijn voor alle problemen waar we vandaag de dag mee worstelen?

Met de beklimming van een steile trap neem ik, via de ‘Weesperbrug’, de oversteek van het ‘Amsterdam-Rijnkanaal’. Een grote ‘duwboot’ met oud ijzer schuift onder mij door. Ik bereik het buurtschap ‘Driemond’ en sla bij ‘Brug Driemond’ linksaf langs de oevers van rivier ‘De Gaasp’. In mijn passage van ‘Driemond’ stuit ik, bij de plaatselijke volkstuinvereniging, op een tekstbordje met het woord ‘Oplaadpunt’. De gedachte overvalt me dat Nederland weleens opnieuw ‘opgeladen’ zou moeten worden. Een nieuwe frisse wind in de politiek, een nieuwe frisse wind in onze verlangens naar vrijheid en vrede. Een nieuwe frisse wind, in de zoektocht naar rust, waar vele Nederlanders in hun ziel naar verlangen. En ik vraag mij af: waar vinden al die mensen het juiste ‘Oplaadpunt’? Ik als pelgrim vindt mijn ‘Oplaadpunt’ bij ‘De Tuinman’, die mij uitnodigt met de woorden; “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.”

Vanaf een houten steigertje kijk ik over ‘De Gaasp’ in de richting van de ‘Tjasker Gaasperpark Molen’. Op het huis bij de molen prijkt op de voorgevel een tekstbordje met de woorden, ‘Zelden Rust’. Het is alsof kreunend en steunend Nederland tot mij roept; “Ik heb zelden rust! Kan iemand mij helpen?” Het is vreemd, maar ik doe op dat moment misschien wel wat heel veel anderen ook doen, ik ga in stilte aan de woorden voorbij. Enkele ganzen en rustende schapen, in het weiland naast de molen, roepen mij weer tot de orde. “Rustig aan knul!!”; roepen ze in koor. Het volgende tekstbordje op de gevel van een woonhuis bevestigd mij in de gedachten dat er altijd hoop is,... ja, ‘De Goede Hoop’. Langs de oevers van de ‘Weespertrekvaart’ bereik ik het plaatsje ‘Diemen’. Bij de ‘Stammerdijk’ sla ik rechtsaf het ‘Diemerbos’ in.

Het Diemerbos is een klein aangeplant bos tussen de snelwegen, de A9 en de A1. Op de achtergrond hoor ik hoe werkend Nederland voorbijraast. En opnieuw stel ik de vraag; “Nederland, hoe is met je?” Het antwoord verbaast me niet eens; “Ik heb het druk vandaag, en morgen, en overmorgen. Ik heb geen tijd. Ik moet nog zoveel doen. Misschien heb ik volgende week wel even tijd voor je Ad. Maar nu,… nee, ik heb even geen rust in m’n lijf. Misschien,……” Het voorbijrazende verkeer suist in m’n oren als ik over het glibberige pad wandel door het Diemerbos. Ik glij van de ene naar de andere grasrand. Het is een ontstellende weergave van het glibberige pad waarop Nederland zich begeeft. Er hoeft niet zo veel te gebeuren of ons landje staat weer volledig op de kop. Onze natuurlijke rust is voorbijgeraast, door onze drang naar prestaties en het grote ‘moeten’.

Via een stalen brug maak ik de oversteek over de ‘Weespertrekvaart’. Als ik, bij ‘Diemen-Zuid’, een klein wandelparkje inwandel vallen de eerste regendruppels naar beneden. Drie vogels, op de houten paaltjes in de vijver van het parkje, vinden het heerlijk. Naast de autosnelweg, de A10, steek ik opnieuw de ‘Weespertrekvaart’ over. Vanuit het niets valt de regen met bakken uit de lucht. M’n paraplu is gauw opgestoken, maar er is geen houden aan. Binnen vijf minuten zijn mijn broekspijpen door en door nat. Bij het opwandelen van de ‘Duivendrechtse kade’ schuil ik snel weg onder de brug van de afrit naar ‘Diemen-Zuid’. Nog nooit eerder was ik, tijdens een wandeltocht, zo snel koud en nat geworden. De luchten zijn dreigend en het ziet er niet naar uit dat de regen snel gaat stoppen. Ik neem het voor mij moedige besluit de regen te trotseren. Ik pak mijn rugzak in met het andere regenjasje, steek mijn paraplu opnieuw omhoog en wandel de regen tegemoet.

Tegen de inmiddels straffe wind in passeer ik ‘Duivendrecht’ en bereik de oevers van rivier ‘De Amstel’. Het allereerste binnenvaartschip dat voor me opduikt heeft de toepasselijke naam, ‘Goed Teken’. Voor heel even zie ik dat niet. “Misschien komt het nog?”; zo spreek ik mijzelf verder moed in. Een lange rechte weg, zonder enkele beschutting, strekt zich voor mij uit. Een groepje witte zwanen lacht me zelfs uit; “Wat ben je toch aan het doen man?”; roepen ze me toe. Wijs als ik ben zwijg ik maar…. Het is van alledag, maar aan een brug, volgespoten met graffity, weet ik dat Amsterdam dichterbij komt. Een heel kort moment schuil ik onder de brug. Al snel ben ik echter weer aan de wandel, langs de vele woonboten die langs ‘De Amstel’ aan de kades op het water liggen. Tussen de boten door heb ik een mooi uitzicht op de vele typische Amsterdamse ophaalbruggen. Ondanks de spetterende regen begin ik zelfs te genieten van het ‘natuurelement’. Ik sta perplex als ik bij een van de woonboten op het tekstbordje stuit ‘De Zevende Hemel’. “Ahh, daar ben ik dus nu.”; is mijn geruststellende gedachte.

Voordat ik de bekende ‘Singelgracht’ oversteek zie ik onder een brug hoe twee oudere mannen, in een klein vissersbootje, hun vishengels uitwerpen. Op de kade, tegen een van de brugpijlers aan, zie ik een andere oudere man zitten. Als ik hem nader zie ik het trieste beeld van een uitgemergelde zwerver. Zijn kleren zitten vol met scheuren, z’n schoenen vol met gaten, waartussen de grijze wollen sokken naar buiten steken. De man klungelt wat aan zijn plastic draagtasje en kijkt omhoog als ik hem passeer. Ik ben overdonderd door zijn blik. Zelden heb ik zo’n onbezorgd en vriendelijk gezicht gezien, uitgerekend van iemand waarvan wij zouden zeggen dat die geen enkele toekomst heeft. De man lacht me toe en wenst mij een goede morgen. Ik knik terug met de woorden; “Ook een goede morgen meneer.” De man gaat verder met zijn geklungel aan het plastic tasje. Twintig meter verderop passeer ik, onder dezelfde brug, de slaapplaats van de zwerver. Misschien is het voor Amsterdam een normaal beeld, maar ik wordt intens verdrietig van het beeld van het bed van deze man. Een oud stuk karton en een totaal vervuilde oranje deken moeten de zwerver de nachtelijke bescherming en warmte geven. In een flits zie ik de onbezorgde blik van de man weer voor me en wandel verder het centrum van Amsterdam binnen met de gedachten dat deze man toch gelukkig is.

Ik moet er opeens aan denken hoeveel Nederlanders er niet dagelijks klagen, over van alles en nog wat. Op de hernieuwde vraag, ‘Nederland, hoe is het met je?’, krijg ik als antwoord; “Ik zou meer willen verdienen. Ik wil eerder met pensioen. Ik wil meer vakantie. Ik krijg te weinig zorg. Ik voel me alleen. Niemand kijkt naar me om.” En klagend Nederland dreunt maar door. En ik moet opeens denken aan het lied van ‘Liam Clancy’, ‘The Streets Of London.’ Waar iemand bij de hand wordt gepakt, die ook alleen maar wat te klagen heeft. Door de straten van de grote stad wordt ‘de klager’ geconfronteerd met de ellende van de zwerver. “Hoe durf je zo te klagen?”; is de vraag aan de ontevreden mens. Voor me uit zie ik hoe een andere zwerver, met slechts twee plastic tassen als z’n hele huisraad, voor me uit strompelt. En opnieuw krijg ik een vriendelijke lach. Ik groet hem terug door mijn hand op te steken.

Door en door verregend sta ik even later voor het prachtige oude theater ‘Carré’. Voor even schieten de beelden door m’n hoofd van Toon Hermans, die zijn grootste successen vierde in dit monumentale theater. Sinterklaas en Zwarte Piet hielden toen al de gemoederen flink bezig. Maar Toon wist het op een ludieke wijze te verpakken in zijn ‘One Man Show’, onder het mom van een ‘Dom Koppel’.. Ik hoor nog altijd zijn woorden van een van zijn bekendste versjes: ‘Je hebt iemand nodig, stil en oprecht. Die als het erop aankomt, voor je bidt of voor je vecht. Pas als je iemand hebt, die met je lacht en met je grient, dan pas kun je zeggen, ik heb een vriend.’ Ik laat het theater achter me en passeer opnieuw een van de mooie Amsterdamse ophaalbruggen. Over ‘De Amstel’ kijk ik de rondvaartboten na, die ieder een andere kant uitvaren. In mijn fantasie zie ik ‘The Beatles’ die door duizenden mensen worden toegejuicht. En zie ik het Nederlands voetbalelftal uit 1988 voorbijglijden die door tienduizenden supporters worden toegezongen.

Ik wandel inmiddels langs de historische grachten van het oude Amsterdam. De regen deert mij niet meer en ik vergaap mij aan de typische Amsterdamse ‘straatvervuiling’ van fietsen en auto’s. Prachtige oude gebouwen worden van hun schoonheid ontnomen, door de ‘moderne chaos’ van een grote stad. Het monument ‘Op de Dam’ is ook totaal ontsiert door hekken en een legioen aan politieauto’s, die gereedstaan voor een of ander Koninklijk feest en de voetbalwedstrijd van Ajax tegen het Schotse Celtic, later op de avond. Het ‘Koninklijk Paleis’ ligt er al net zo triestig bij en is ook ontsiert door een legioen aan politieauto’s. Voor het museum van ‘Madame Tussaud’ staat een lange rij wachtende mensen, die zich willen vergapen aan de ‘wassen beroemdheden’ binnen. Als ik de rij mensen bekijk valt het mij op dat ik niemand zie lachen. Alsof niemand er echt zin in heeft om het museum te bezoeken,…..

Ik struin nog even door enkele oude straten van onze hoofdstad en stel voor de laatste keer de vraag; “Nederland, hoe is het met jou?” En ik krijg het pijnlijke antwoord; “Ik heb verdriet en er eigenlijk geen zin meer in. Mijn vreugde is mij ontnomen. Ik herken mijzelf niet meer. Ik ben een vreemdeling geworden in mijn eigen land. Ik ben ziekelijk en een medicijn is er niet. Er is niemand die mij helpt, niemand die mij troost. Ik huil, vanuit het diepst van m’n hart. Ik, Nederland, ben bijna dood.” Het antwoord voelt alsof alle regen van vandaag de tranen vertegenwoordigen van ons kreunende landje. Rond één uur in de middag bereik ik onder de nog steeds stromende regen het centraal station van Amsterdam. Eenmaal in de trein, op weg naar huis, schieten de dramatische woorden van het lied ‘Amsterdam huilt’ door m’n hoofd. De Amsterdamse ‘Zwarte Riek’, beter bekend als Rika Jansen, of ‘De Jordaanprinses’, zong in 1964 woorden die zomaar symbool kunnen staan voor de tegenwoordige pijn van ons land:’ Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen. Amsterdam huilt, nog voelt het de pijn. Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen. Amsterdam huilt, want weg is de gein.’


Maak een gratis website Webnode