10 oktober 2015
“Ik ga naar de zee….”
Het is vijf uur in de ochtend als ik naast mijn warme en beschermende bed stap. Mijn nieuwe pelgrimsdag is nog maar amper begonnen of het themawoord voor deze dag suist al door m’n hoofd. De warmte van het beschermende bed spoort mij aan om na te denken over een van de belangrijkste behoeften waar een mens naar verlangt,… ‘bescherming’. De actuele gebeurtenissen, in de wereld van nu, maken duidelijk dat veel mensen weinig of geen gevoel van bescherming meer ervaren. Sterker nog, zelfs geen enkele bescherming meer kennen of hebben. Veel mensen worden bedreigd en opgejaagd. Een veilige warme en beschermende plek, zoals een bed, lijkt steeds moeilijker te vinden. Waar dan ook in de wereld slaan mensen op de vlucht, omdat er geen bescherming meer voor ze is. In de hoop elders bescherming te vinden, verlaten mensen hun bedreigde omgeving, om er vervolgens achter te komen dat de nieuwe omgeving al net zo bedreigend is. De beloofde en gehoopte bescherming lijkt een luchtbel te zijn die bij aankomst in Europa, of welk ander land dan ook, uiteenspat.
Ons eigen Nederland zou zo’n beschermde plek moeten zijn. Maar in plaats van bescherming te bieden staan er landgenoten op om zelf een bedreiging te vormen tegenover mensen die juist op zoek zijn naar bescherming. En zo ontstaat de angst, over en weer, dat je je bescherming kwijtraakt aan een bedreiging die niet eens reeël is te noemen. En zo bedenk ik dat we ons eigenlijk in een vicieuze cirkel bevinden, die wij mensen in stand houden door onze drang naar macht, geld en eigen belangen. Nog voordat ik m’n beschuitje met kaas heb gesmeerd heeft het woordje ‘bescherming’ bezit van mij genomen. “Als dat maar goed komt vandaag?”; vraag ik mij al enigszins vertwijfeld af. Naast onze fysieke bescherming, tegen evenzo fysieke bedreigingen, heb ik als mens ook te maken met een innerlijke bescherming. En zo glijden mijn gedachten af naar de vraag: ‘Hoe is het met mijn innerlijke bescherming, tegen de geestelijke bedreigingen die gedurende mijn leven op mij afkomen?’ En ik vraag mij af; “Waaruit bestaan die geestelijke bedreigingen? Ben ik daartegen wel beschermd?” En al snel heb ik een pakketje vragen en gedachten die ik vandaag meeneem op mijn pelgrimage naar de zee.
Eenmaal in de trein neem ik vanaf station Heerlen plaats naast enkele collega’s , die op weg zijn naar hun werkplekje op station Sittard. Het ‘toeval’ wil dat hun gesprek gaat over het onderwerp ‘bescherming’ en ‘bedreiging’. Zij wisselen van gedachten over de vraag; “Wat zou jij doen, als er een paar honderd asielzoekers in jou straat zouden komen wonen?” Aanleiding voor het gesprek zijn de ongeregeldheden onlangs in het Drentse plaatsje ‘Oranje’, waar bewoners zich massaal verzetten tegen de komst van de asielzoekers, zoals vluchtelingen nu worden genoemd, in hun dorp. Ik haal voor mijzelf de TV-beelden even terug en zie hoe ‘bedreiging’ en ‘bescherming’ elkaar op een paar vierkante meter ontmoeten. Eén van de opmerkingen van mijn collega’s is, dat er te weinig bescherming wordt geboden, voor beide kampen. “Waarom zou je beschermd moeten worden als we elkaar niet meer bedreigen?”; is mijn bijdrage aan het gesprek als de trein in Sittard tot stilstand komt. In stilte gaan mijn collega’s naar hun werkplek en stap ik in stilte over op mijn trein naar het noorden des lands. “Waar ga je eigenlijk naartoe?”; roept een van hen mij plotseling na. Mijn korte antwoord brengt de stilte weer terug; “Ik ga naar de zee…”
De zee heeft op mij, van kinds af aan, een enorme aantrekkingskracht gehad. Telkens als ik op weg ben naar de zee gebeurt er iets in me. Tot op de dag van vandaag heb ik nog steeds niet ontdekt waarom. Misschien is het wel de combinatie van de facetten ‘bedreiging’ en ‘bescherming’ die de zee beiden in zich heeft. Het bulderen van de zee, bij stormkracht tien, is een enorme bedreiging voor de mens, maar het laat wel de overweldigende kracht van de natuur zien. Terwijl een rustige branding, langs een windstil strand, een enorme rust op de mens overbrengt, hem een gevoel van bescherming geeft en laat zien dat de natuur ook een heilzame werking heeft op de innerlijke mens. Met deze mooie gedachten stap ik om iets voor tienen uit op het historische station van Haarlem. Een station dat, met z’n houten entourage, ook iets rustgevends op mij overdraagt.
Schuin tegenover het station wandel ik direct het in herfstkleuren getinte stadsparkje binnen langs de ‘Schotersingel’. Het is een beschermde omgeving, aan de zijlijn van de drukte van de stad Haarlem. Het is een prachtige plek waar mensen even hun wekelijkse bagage van werk en stress naast zich neer kunnen leggen. Even de bescherming zoeken van de natuur die rust geeft aan het innerlijk gemoed. Ik steek de ‘Noorderbrug’ over en sla linksaf langs de mooie gracht, waar kleine plezierbootjes blijkbaar al aan hun ‘winterslaap’ zijn begonnen. Ik wandel onder de spoorlijn door en onder de brug van de ‘Westelijke Randweg’. Aan het einde van de ‘Julianalaan’ bereik ik het plaatsje ‘Overveen’.
Bij het uitwandelen van Overveen passeer ik de Joodse begraafplaats bij de bossen van ‘Het kopje van Overveen’. Het is een triest uitziende plek die afgesloten is met een zwaar ijzeren hekwerk. Ik heb dit vaker gezien tijdens mijn wandelingen, dat Joodse plekken zoals deze sterk afgeschermd moeten worden, anders worden ze vernield. Het geeft mij een triest beeld van de bedreigingen die mensen onder elkaar aandoen. Zelfs begraafplaatsen, en niet alleen Joodse, moeten het vaak ontgelden en worden met de regelmaat van de klok beschadigt of vernield. Zelfs op je laatste rustplaats moet je beschermd worden. Als ik de plaquette bestudeer bij de ingang van de begraafplaats valt mijn oog op een tekst uit het ‘Oude Testament’. Het is een prachtig beeld hoe vrijheid hoort te zijn. In ‘het boek Job’ staat het opgetekend; “Klein en groot is daar gelijk en de slaaf is vrij van zijn heer.” Vreemd genoeg bedenk ik opeens: dit is eigenlijk de verhouding tussen ‘Sinterklaas’ en ‘Zwarte Piet’. Bij de Sint is iedereen gelijk, klein en groot, wit of zwart, en Zwarte Piet is vrij om te gaan en staan waar die wil. Van slavernij is dus geen enkele sprake. Sterker nog, Zwarte Piet geniet volledige bescherming van zijn heer, Sinterklaas. “Op die manier blijft vijf december voor altijd een feest!”; zo is mijn overtuiging.
Vanaf de ‘Zeeweg’ wandel ik het natuurreservaat van ‘De Kennemerduinen’ binnen, waar ik direct het bezoekerscentrum passeer. Luttele meters verder wandel ik, voorbij een grote ijzerenpoort, tussen de bebossing van het natuurgebied. En weer wat luttele meters verder sta ik stil bij het duinven van ‘’t Wed’. Mijn innerlijke bescherming wordt helemaal opgepoetst door dit prachtige stukje duingebied. Voor even staar ik aan de rand van het water wat voor me uit. “Zo, gewoon even niks.”; is mijn stille mijmering, die mij zowaar wat ontroert. De gedachten dat er op deze aarde nog plekken zijn waar je volledig onbedreigd en zonder bescherming kunt rondwandelen, bezorgen mijn innerlijk een diep rustgevend gevoel, dat bijna niet is te beschrijven. En voor even fluister ik de woorden van Job weer voor me uit; “Klein en groot is daar gelijk en de slaaf is vrij van zijn heer.” Was het maar overal zo.
Ik verlaat het duinven en begin aan de korte beklimming naar de ‘Konijnenberg’. Via een klaphekje en een steile zandtrap bereik ik de open duinvlakte op de berg, waar de kleuren bepaald worden door het groen en geel van de bomen en de bloemen. Het lijkt erop alsof de herfst hier nog niet is begonnen. Over smalle duinpaadjes vervolg ik mijn weg naar de heuvels van het zogenaamde ‘Heilige Land’. Na opnieuw een stevig klimmetje sta ik boven op het uitzichtspunt van de ‘Lichtbakkeet’ van het ‘Heilige Land’. Ik heb panoramische uitzichten over de duinen. Links van me steekt de ‘skyline’ van ‘Zandvoort aan Zee’ vaag aan de horizon af. Rechts, nog ver weg, heb ik zicht op de torens van de hoogovens bij IJmuiden die bezig zijn met een aanslag op ons mileu.
Op m’n gemak kijk ik vanaf het uitzichtspunt in de rondte. Plotseling valt mijn oog op een stuk hout dat uit de duinen omhoog lijkt te steken. Als ik nog eens kijk zie ik hoe een torenhoog ruwhoutenkruis vanuit de duinstruiken omhoog steekt. Temidden van zand, struiken, grassen, en duinen staat dit ruwhoutenkruis voor mij symbool voor de innerlijke bescherming die ik als nietig mens zo hard nodig heb. Je kunt trots zijn, je kunt je sterk wanen, zelfverzekerd zijn en denken de hele wereld aan te kunnen, maar zonder het offer dat werd gebracht aan het ruwhoutenkruis is het onmogelijk om je volledige innerlijke rust te vinden. Dit kruis, dat vanuit het niets verschijnt, staat ervoor symbool dat, waar je ook bent, ook al ben je nog zo verlaten of heb je nog zoveel verdriet, dat Jezus er áltijd voor je wil zijn. De enige stap die je als mens hoeft te doen is één stap te naderen tot het ruwhoutenkruis. En ik denk aan de woorden van Jezus uit mijn ‘Tuingids’; “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Wat wil een pelgrim nog meer?
Ik zet mijn wandeling voort langs het ‘Vogelmeer’. Het levendige meer, met het gekrijs van het gevogelte, brengt mij verder tot bij het strandpaviljoen van ‘Parnassia’. Aan de horizon kijk ik uit over de langverwachte zee, en ik ben gelukkig als een kind. Bij wijze van uitzondering neem ik op het binnenterras van ‘Parnassia’ plaats voor een rustpauze. Ik gun mijzelf een warme kop erwtensoep met roggebrood en een lekker speciaal biertje. Met het uitzicht op een zonovergoten strand is mijn pelgrimsdag helemaal geslaagd. Na een half uurtje laat ik het strandpaviljoen achter me en stap het Noordzeestrand op. Ik denk dat iedereen dat wel heeft als die voor het eerst, na lange tijd, weer eens het strand oploopt. Het geruis van de branding, de wind in je haren en in je gezicht, de zilte geur van het zoute water, het zenuwachtige gekrijs van de meeuwen, het opstuiven van het mulle zand en het eerste gekraak van de schelpen onder je voeten laten het ‘zeehart’ van ieder mens sneller kloppen. Het is een gevoel van totale overgave, aan de elementen en de fascinatie van de zee, die mijn innerlijk tot rust brengen en mij een warm gevoel van bescherming bezorgen. De bedreigingen vanuit deze wereld liggen ver bij je vandaan en je kunt je in alle vrijheid bewegen. “Klein en groot is er gelijk en de slaaf is vrij van zijn heer.”; zijn de woorden die mij opnieuw achtervolgen.
Een kilometertje of twee voor IJmuiden schiet ik weer de duinen in en laat de zee achter me. Een laatste blik over het bijna Mediterane blauw doen mij al meteen verlangen naar de volgende ontmoeting met de zee. Al snel wandel ik tussen het ‘Duinmeer’ en het ‘Cremermeer’ door in de richting van het buurtschap ‘Driehuis’. Enkele Galloway runderen begeleiden mij het laatste stukje door de duinen. Via een gemengd bos bereik ik via een ijzeren klaphekje, bij de ‘Uitgang van Midden-Herenduin’, de eerste bebouwing van ‘Driehuis’. Twee straten later wandel ik de kleine kasteeltuin in bij kasteel ‘Beeckestijn’. Via een lange bomenlaan bereik ik het kasteel, wiens bewoners hun bescherming moesten hebben van meters dikke muren. Voor even denk ik terug aan mijn woorden eerder op de dag, tegen mijn collega’s; “Waarom zou je beschermd moeten worden als we elkaar niet meer bedreigen?”
Al snel wandel ik door de historische straatjes van ‘Velsen-Zuid’ en sta na de passage van de plaatselijke begraafplaats aan de oever van het brede ‘Noordzeekanaal’. Langs de drukke Provinciale weg bereik ik het veerpont dat mij gratis naar de overzijde van het kanaal brengt. Gedurende de overtocht verschijnt aan de rechterzijde het enorme cruiseschip ‘Magellan’, dat onderweg is naar een schitterende bestemming bij de Middellandse Zee of naar de Noorse Fjorden. Bovenop het schip zie ik de ‘kleine mensjes’ die uitkijken over het water en misschien ook naar die ‘kleine’ mensjes’ op dat veerpont. En al die mensen, inclusief ikzelf, hebben een eigen innerlijk ik. Op zoek naar rust, op zoek naar bescherming, op zoek naar een wereld zonder bedreigingen. En mijn gedachten gaan ver terug in de tijd, naar de tijd dat ik als kind onder de lindebomen en de eikenbomen lag te dromen, samen met m’n vriendjes, over onze toekomst. “Hoe zou het zijn als we later groot zijn?”; vroegen we ons af. En nu, jaren later, vraag ik het mij nog steeds af; “Hoe zou het zijn als ik later oud ben?” Mijn pelgrimage van deze dag eindigt met een ‘open einde’, of is het een ‘open begin’? Na de bebouwing van ‘Velsen-Noord’ kom ik aan op het station van ‘Beverwijk’. Ik check in, koop nog snel iets hartigs voor onderweg en vertrek om tien minuten voor vier in de middag terug naar het zuiden des lands. Met de muziek van Catherine MacLellan’s ‘Beneath The Lindens’ in m’n oren droom ik mijzelf terug in mijn onbezorgde jeugdtijd. Een tijd waar bescherming niet nodig was. Dat is nu slechts veertig jaar geleden, en ik denk; “Wat is er toch, in die korte tijd, met die wereld van toen gebeurt?” En aan het eind van deze pelgrimsdag rolt er een dikke traan over mijn wang….