9 december 2015
“Wat een prachtig lied.…”
“Laat mij zingen met mijn eigen stem, laat mij zingen in mijn eigen woorden.” Het zijn de vertaalde woorden uit het lied ‘Let Me Sing’ van ‘The Honey Dewdrops’, die mij al weken achtervolgen. Het lied geeft mij een prachtige weergave dat je mensen moet laten leven op de manier die het beste bij hun past. Ieder mens is uniek, en heeft eigenschappen ontvangen, die alleen maar bij ‘die mens’ horen. Zo mag ik mij verheugen in de eigenschappen die alleen maar bij mij passen. Ik spreek op mijn manier, ik heb lief op mijn manier, ik werk op mijn manier en ik schrijf op mijn manier. En zolang ik dat kan doen ben ik vrij, en voel ik mij vrij. Dan ben ik ontdaan van elke vorm van ‘levensdruk’ en zing ik mijn ‘levenslied’ met vreugde. En op dit vroege uur, om half vijf in de ochtend, bedenk ik; “Zo heeft ‘De Tuinman’ het ook ooit bedoeld.” Hij heeft ieder mens ‘uitgerust’ met unieke gaven en talenten, waarmee wij mensen elkaar kunnen helpen en het ons aan niets hoeft te ontbreken.
Na een wandelpauze van een drietal weken, begin ik mijn pelgrimage van vandaag met een gevulde rugzak aan gedachten, over het unieke en bijzondere van de mens. Het lied ‘Let Me Sing’ verteld ook het verhaal over de vrijheid, die ik als uniek mens zou moeten genieten met mijn eigen gaven en talenten, maar dat wij mensen ons onder elkaar helaas soms ‘vastketenen’, in een leven wat ‘niet het mijne of het jouwe is’. En ik begin mij in alle vroegte af te vragen; “Waarom willen mensen zo vaak de ander hún wil opleggen? Waarom wil ik dat die ander persé ook ‘mijn lied’ zingt?” Of anders gezegd; “Waarom wil ik dat de ander net zo leeft als ik?” Is het écht zo moeilijk voor ons mensen, om de ander in vrijheid te laten leven, in z’n eigen doen en laten? Om de ander z’n ‘eigen lied’ te láten zingen?
Nog vóór vijf uur in de ochtend vul ik mijn ‘pelgrimspakketje van de dag’ met de zoektocht naar ‘míjn eigen lied, in míjn eigen woorden’. Even later zit ik in de auto, op weg naar station Heerlen, waar ik de eerste trein van de dag neem, op weg naar het Noord-Hollandse landschap. Ik groet mijn collega’s op de trein en stap in Sittard over op de intercitytrein, die mij rechtstreeks naar Alkmaar brengt. Vanuit de trein is buiten weinig te zien. Mijn ogen staren de donkere wereld in, waar alleen af en toe het lichtschijnsel van een lantaarnpaal in een flits voorbijschiet. De gedachte overvalt me dat er mensen zijn, die het leven van een ander ook in het duister hullen. Het snelle lichtschijnsel van de lantaarnpaal staat symbool voor het weinige licht dat we elkaar als mensen soms gunnen, in elkanders ogen. En zo verstommen de mooiste ‘eigen liedjes’, die bedoeld zijn om een ander te helpen. Ik dut in stilte een beetje weg in m’n luie eerste klasse stoel, en zie in gedachten het verdriet voorbijflitsen, van al die mensen waarvan hun ‘eigen liedje’ is afgepakt.
Als de trein Amsterdam voorbij is treedt het schemerlicht in, en verschijnen de eerste kleuren in de lucht. Het is ‘het lied’ van ‘De Tuinman’, dat mijn ogen en oren streelt. Het is ‘het lied’, waarvan Hij ooit zag en zei ‘dat het zeer goed was’. Maar ‘de mens’ heeft z’n eigen wil opgelegd aan dát mooie lied, met alle rampzalige gevolgen van dien. Het is iets na half negenen als ik, met een minuutje of vijf vertraging, aan de voorzijde van station Alkmaar mijn wandeling naar Schagen begin. De winkels aan de voorzijde van het station vertonen zich van hun mooiste ‘Anton Pieck’ zijde. Het is een betoverend begin van mijn ‘pelgrimslied’ van vandaag. Noem het maar weer toeval, maar nog geen tweehonderd meter verder vertonen zich de woorden ‘Het Begin’, tegen de gevel van een cafépand. Het brengt mij terug naar het ‘allereerste begin’, toen alles ‘goed was’. En ik denk; “Het is niet te laat, voor niemand niet, om opnieuw te beginnen.” Als jij jou ‘eigen lied’ niet meer hoort, geef ‘het nieuwe begin’ een kans, waarin ‘De Tuinman’ jou zal helpen je ‘eigen lied’ weer te vinden.
Onder roodkleurende wolken steek ik het ‘Noordhollands Kanaal’ over, met een fraai uitzicht over de huizen van de ‘Kaasstad Alkmaar’. Het ochtendrood weerkaatst rustgevend terug op het zacht kabbelende water van het kanaal. In de verte zie ik, vanaf de ‘Zeswielenbrug’, de majestieuze wieken van de eerste molen van de dag. Langs de oevers van de ‘Hoornse Vaart’ bereik ik de historische molens van ‘De Zeswielen’. De heldere zonsopkomst doen mij belanden in een typisch Hollands landschap van eeuwen geleden. Alsof de tijd heeft stilgestaan, en ‘het lied van weleer’ de tonen zingt van heimwee, naar de tijd dat ‘alles goed was’. Bij de ‘Halvemaansbrug’ steek ik de ‘Hoornse Vaart’ over en wandel langs sportpark ‘De Nollen’, richting het moerassige gebied langs het ‘Kanaal Alkmaar-Kolhorn’. Na een laatste blik op de molens van ‘De Zeswielen’ ploeter ik mij moeizaam door het hoge gras, langs enkele oude sloepen. Een van de sloepen is opgesiert met de woorden ‘Ons Verlangen’. Het zijn de woorden die mij telkens doen verlangen naar ‘Het Begin’, naar hoe het ooit door ‘De Tuinman’ bedoeld was. Het zijn de woorden die mij doen verlangen, naar de dag dat de mensen, die ooit hún eigen lied zijn kwijtgeraakt, hún lied weer zullen vinden. De zon verwarmt, in de schitteringen over het water, mijn gezicht.
Via een houten ‘overstapje’ betreedt ik de moerassige wereld langs uitgestrekte rietkragen en hoge natte grassen. Het is de wereld van de ‘Fazanten’ die hier uitbundig aanwezig zijn. Een van hen doet mij zelfs opschrikken, als die vanuit het riet plotseling omhoog vliegt. Met zijn typische korte vleugelslag verdwijnt het gekleurde gevogelte uit mijn zicht. Na de passage van een bouwterrein, met goedkeuring van de uitvoerder, bereik ik ‘Heerhugowaard’. Opnieuw sta ik oog in oog met een van de vele molens. Via de brug over de ‘Broekerweg’ bereik ik het kleine plaatsje ‘Broek op Langedijk’. Het natuurrijke spel van wind, blauwe luchten en zonovergoten sloten brengen mij in een stemming van diepe dankbaarheid. In stilte spreek met ‘mijn eigen lied’ die dankbaarheid uit naar ‘De Tuinman’. Het is een rust die je als mens zelden ervaart, maar hier langs de Noord-Hollandse wateren kom ik tot een intieme rust tussen mij en mijn Schepper.
In mijn passage van ‘Broek op Langedijk’ zie ik hoe een ‘oude verstokte roeier’ zich vloeiend voortbeweegt over het kanaal. En er ontstaat zowaar een glimlach op m’n gezicht, als ik besef dat deze man dit ‘kunstje’ misschien al jaren achtereen doet,… op ‘zijn manier’. Het is ‘zijn lied’ om tot rust en ontspanning te komen. En ik geniet ervan als ik zie hoe zijn blik zich richt op de schitteringen van het water. Met krachtige ‘roeihalen’ verdwijnt de oude roeier uit het zicht, en ik ben blij voor hem. Intussen baan ik mij verder een weg over een vernieuwde dijk langs de wateren van de ‘Oosterdel’. De moeizaam begaanbare dijk, met alleen maar modder en doordrenkte grassen, maken dit wandelstukje tot een kleine uitputtingsslag. Bij iedere stap zak ik enkele centimeters weg in de zachte prut van het pas aangelegde zand. Zo ploeter ik mij enkele kilometers een weg, totdat ik de ‘Hubertsmolen’ passeer. Hier besluit ik het originele pad te verlaten en het ‘gemak’ op te zoeken van het asfalt door ‘Noord-Scharwoude’. Aan de rand van het kleine dorp passeer ik de ‘Noorderplas’, waar ik een mooi uitzicht heb op het pittoreske dorp. Even later wandel ik het dorpje ‘Oudkarspel’ binnen.
‘Oudkarspel’ is, zoals dat heet, een ‘sjiek dorp’. De fraaie villa’s langs de sloten verraden dat het goed leven is in dit Noord-Hollandse deel. In mijn passage van het dorp zie ik, op de gevel van opnieuw een café, het tekstbordje ‘De Volharding’. Wil ik ‘mijn eigen lied’ blijven zingen, dan vergt dat van mij volharding, maar ook standvastigheid, om mij niet te laten afleiden door mensen die alleen maar oog hebben voor ‘hún lied’. Na de passage van een tekstbord ‘Het Behouden Huis’ sta ik stil bij de ingang van de ‘Allemanskerk’. En meteen gaan de gedachten met mij aan de haal. “Want, is dit nou niet een kerk die er is voor iedereen? Een kerk voor ‘Jan en Alleman’?” Maar de kerken van nu zijn niet meer voor ‘Jan en Alleman’, zo stel ik somber vast. Heel veel kerken van nu zingen ook alleen maar ‘hún eigen liedjes’. “Zing nu maar met óns mee, dan komt alles goed.”; zo is vaak de stelling. Maar o, wat hebben ze het mis, die kerken van nu. Mensen zijn geschapen om hun eigen lied te mogen zingen, met de gaven en talenten die iemand is gegeven. En zo is het vanaf ‘Het Begin’ ook bedoeld. En ja, ik ga ook naar de kerk, of een ‘gemeente’ zoals dat heet. En daar mag ik mijn eigen lied zingen, een lied dat bij mij past. Maar ook in ‘mijn kerk’ zal niet iedereen het lied kunnen zingen wat hij of zij graag wil. Soms is het ‘passen en meten’. Hier in ‘Oudkarspel’ wordt het duidelijk, dat ook de kerk ruimte moet geven aan de mens, om z’n eigen lied te kunnen zingen. De kerk is niet van ons mensen, maar van ‘De Tuinman’, en Hij heeft ooit gezegd dat het ‘zeer goed was’. Wij mensen moeten opnieuw leren dat de kerk van ‘De Tuinman’, een kerk is voor ‘Jan en Alleman’.
Nadat ik op het bruggetje bij de ‘Allemanskerk’ mijn ogen de kost heb gegeven vervolg ik mijn weg langs ‘De Ringvaart’. Het gevogelte kwettert levenslustig voor zich uit. “Wat een prachtig lied.”; bedenk ik als ik hen passeer. Voor even besef ik dat ik mij begeef door een ‘klein paradijs’ van licht en kleur, als ik langs de rietkragen uitkijk over de vele strak blauwe wateren. In verwondering fotografeer ik vanaf de dijk m’n eigen wandelende schaduw, die strak afsteekt in de groene akker. Op een bankje bij de ‘Speketersweg’ neem ik een korte pauze langs de ‘De Ringvaart’. De aangewakkerde wind waait koel langs m’n oren. Een tiental minuten later sluist een houten klaphekje me verder de polder in. Via nog een houten klaphekje, en een pittoreske witte houten brug, bereik ik het graspad langs de ‘Boomervaart’. Moeizaam wandel ik door het natte gras als ik even later aan de oever van het kleine meertje, van de ‘Boomervaart’, stilsta bij een houten kruis, aan de rand van het water. Het kleine witte kruis steekt contrastrijk af tegen het blauwe water en de ruige rietkragen. Als ik het kruis nader bekijk zie ik dat het een gedenkteken is, voor iemand die op deze plek ooit het leven liet. Het is een soort kruis wat je normaliter alleen ziet langs een drukke verkeersweg, als iemand door een verkeersongeval om het leven is gekomen. Maar hier is geen verkeersweg. Hier sta ik tegenover een kruis in een gebied van rust en stilte. En toch is hier, door een of andere oorzaak, een mens om het leven gekomen. Misschien door verdrinking, misschien door geweld, maar hier is, op een plek waar je het totaal niet verwacht, een einde gekomen aan ‘het lied’ van een mens. Ik kniel neer in het natte gras en sluit mijn ogen. Mijn gebed is voor hen, aan wiens lied een onverwachts einde is gekomen.
Op een houten steiger langs het meertje mijmer ik nog wat door, op de gedachten van het plotselinge einde van onze ‘levensliedjes’. Spontaan rolt er een traan over m’n wang. Ik zie hoe het gevogelte het frisse water opzoekt. Met wat verzwaarde benen zet ik mijn wandeling voort en bereik ‘Dirkshorn’. Daar valt mijn eerste blik weer op een van de vele molens die het landschap rijk is. In de verte torent de kerktoren boven de horizon uit. Ik steek een van de vele ‘wit houten’ bruggetjes over van de ‘Boomervaart’ en passeer de plaatselijke golfbaan. Bij het buurtschapje ‘Tolke’ wandel ik het ‘Tolkervaartpad’ op. Over het lange graspad zie ik de eerste contouren van Schagen in beeld komen. Langs het ‘Meerslootpad’ leg ik nog eenmaal m’n eigen schaduw vast op de gevoelige plaat. Het lijkt wel alsof ik over het water loop. Tsja,… dat is mijn lied. Het is ‘mijn slotaccoord’ richting het station van Schagen. Ik kijk voor een laatste keer vandaag uit, over de pracht en praal van het Noord-Hollandse landschap. Als ik de eerste stappen maak op het perron, roep ik stilletjes de mensen op; “Let Me Sing With My Own Voice.”